Wie zijn wij

De Koninklijke Rederijkerskamer ‘Jan van Beers’ begon haar activiteiten op 1 december 1861 als een “Vereniging tot oefening van stijl en welsprekendheid” . Zes weken later werd besloten de naam Utrechtse Rederijkerskamer aan te nemen met als zinspreuk “STEEDS BETER”.

Doel van de vereniging was: de beoefening van uiterlijke welsprekendheid, de toneelspeelkunst en de verspreiding van kennis van de Nederlandse taal- en letterkunde. In de beginperiode lag het accent vooral op het houden van voordrachten, later kregen toneelvoorstellingen de overhand.

Voor een vereniging was het in die tijd een eer de naam van een bekende dichter of toneelschrijver te mogen dragen. Daar veel van de voorgedragen poëzie zich op Vlaanderen oriënteerde, werd de Antwerpse dichter Jan van Beers (1821-1888) toestemming gevraagd om de vereniging met zijn naam te tooien. In december 1862 werd deze toestemming verleend.

In 1870 werd het beschermheerschap van de Kamer aangeboden aan Prins Willem III. Hiermee werd de band gelegd tussen de Kamer en het Oranjehuis. Op 16 september 1911 aanvaardde ZKH Prins Hendrik deze functie en vanaf 1 december 1946 Prins Bernhard. Ter gelegenheid van de viering van het 50-jarig bestaan in 1911 verleende HM Koningin Wilhelmina de Rederijkerskamer het predicaat ´Koninklijk´. Vanaf toen kreeg deze vereniging de naam Koninklijke Rederijkerskamer ‘Jan van Beers’. In 2017 heeft koning Willem Alexander toestemming gegeven het predicaat ‘Koninklijk’ met 25 jaar te verlengen.

Hoewel amateurtoneelverenigingen het op het ogenblik best moeilijk hebben, weet ‘Jan van Beers’ nog ieder jaar haar leden met een grote najaarsvoorstelling en deelname aan eenakterfestivals te verblijden, naast het organiseren van poëziemiddagen, workshops en diverse culturele activiteiten.

Ons motto blijft “STEEDS BETER”, een doel dat we te allen tijde nastreven.

Rederijkers waren beoefenaars van de retorica, amateur-dichters en voordrachtkunstenaars, die zich in de late middeleeuwen gingen organiseren in verenigingen die rederijkerskamers werden genoemd. Elke stad had wel één of meer van deze kamers. Tijdens de opkomende Renaissance raakte hun voordrachtskunst in diskrediet. In de negentiende eeuw keerde het verschijnsel rederijkerskamer terug in de vorm van amateurtoneelgezelschap. De eerste Nederlandstalige ‘kamers’ ontstonden in Vlaanderen. Pas na de val van Antwerpen (1585) begon de bloeiperiode van de rederijkerij in Holland. In de Zuidelijke Nederlanden werden te kritische rederijkers door de Spaanse bezetters immers opgepakt en geëxecuteerd zodat heel wat schrijvers uitweken naar het noorden. De meeste rederijkerskamers zijn tegenwoordig gezelligheidsverenigingen, waarbinnen de leden streven naar hoogwaardig amateurtoneel, wordt poëzie voorgedragen en wordt jeugd onderricht in de theater- en poëziekunst.